Deze week (van 21 september tot en met 25 september) is het de Week Tegen Pesten en ik vind dit een heel erg goed concept. Vandaar dat ik deze week een verhaal met jullie deel over pesten (overigens deel ik dit verhaal ook op de BOSK site!). Dit verhaal is niet waar gebeurd en de personen die in dit verhaal voorkomen bestaan ook niet echt, maar de situaties die in dit verhaal voorkomen komen ook in het dagelijks leven voor. Ik vind het erg belangrijk dat pesten moet stoppen en daarom heb ik dit verhaal geschreven. Ik hoop dat jullie het mooi vinden!
Triiiiing! De zoemer schelt hard door de gang, de lessen gaan weer beginnen. Snel rent Roos twee trappen op en hijgend komt ze aan bij de dichte deur van haar klaslokaal. Roos is bang en heeft geen zin in deze dag, maar eigenlijk heeft ze geen zin in elke dag. Ze heeft geen zin in de pesterijen van haar klasgenoten en in het nare gevoel in haar buik dat ze dagelijks heeft. Ze haalt even diep adem en stapt de klas binnen. Terwijl ze de deur achter zich dichtdoet voelt ze dat ze wordt bekeken. Ze draait zich om en kijkt recht in de ogen van Mike. Hij kijkt haar doordringend aan en langzaamaan verschijnt er een sluwe grijns op zijn gezicht en de rillingen lopen over Roos’s rug. Snel wendt ze haar blik af en loopt ze naar haar plaats, die is schuin achter Mike. Hij leunt achterover en gaat met zijn stoel op twee poten staan en fluistert over zijn schouder: ,, Hè Platneus, om 4 uur in de fietsenkelder en waag het niet met iemand erover te spreken’’. Daarna gaat hij weer recht zitten en doet alsof er niks gebeurd is. Roos denkt na: zal ze gaan of niet? Ze weet niet precies wat Mike van plan is, maar ze weet wel dat het zeker geen pretje zal gaan worden. Na lang gepiekerd te hebben besluit ze na haar laatste les meteen naar de fietsenkelder te gaan en snel naar huis te fietsen zodat Mike haar lekker niet te pakken krijgt. Dat lijkt haar maar het beste.
Het is 10 voor 4 en Roos rent de les uit. Snel pakt ze haar jas uit haar kluisje, smijt het deurtje met een harde knal dicht en trekt haar jas aan. Ze vergeet de knopen dicht te doen maar dat maakt nu even helemaal niks uit, als ze Mike maar voor is. Ze sprint de trap die naar de fietsenkelder leidt af en komt met een bonk op de grond terecht. ,,Ik moet snel zijn, weg van die Mike, hoe sneller hoe beter’’ spookt het door haar hoofd. Als ze de fietsenkelder inkomt is er gelukkig niemand, Mike dus ook niet. Roos rent naar haar fiets, hangt haar tas aan het stuur en probeert de sleutel in het slot te steken. Het lukt niet, hoe kan dat nou? Roos murmelt nog wat met haar sleutel in het slot en ze wordt steeds zenuwachtiger, wat nou als Mike binnenkomt? Opeens ziet ze dat ze de verkeerde sleutel in het slot probeert te wringen en snel haalt ze uit haar tas de goede sleutel. Daarna stapt ze op haar fiets en fietst ze snel weg.
Wanneer ze bijna de fietsenkelder uit is wordt haar fiets plotseling hard naar achteren getrokken. Roos’s maag knalt tegen haar stuur, maar die pijn voelt ze niet eens, ze voelt alleen maar angst, want ze weet dat het te laat is. Roos ziet niks, een vriend van Mike, of Mike zelf wel misschien, heeft zijn handen voor haar ogen. Ze hoort haar fiets op de grond kletteren en er wordt hard tegen haar rug geduwd. Roos struikelt over haar eigen voeten, maar ze staat snel weer op en probeert zich los te rukken uit de stevige greep van degene achter haar, maar ze wordt alleen nog maar harder vastgegrepen. Dan stopt het duwen en ziet ze weer licht. Roos knippert met haar ogen en ze ziet Mike voor zich staan. Eerst bekijkt hij haar van top tot teen en daarna begint hij te grijnzen. Altijd maar dat grijnzen dat Roos zo’n akelig gevoel geeft. Dat gemene gegrijns waarbij Mike’s ogen glimmen. En dan begint Mike haar uit te schelden. Platneus, Voldemort, haas, misbaksel, hoer, nerd, kutkind … allemaal van die soort woorden. Daarna begint hij te dreigen. Als ze ook maar iets doorlult slaan ze haar zusje in elkaar. ,, We slaan haar helemaal bont en blauw en misschien wel gehandicapt, of nee nog leuker …. misschien zelfs wel dood’’ fluistert hij in haar oor. Haar zusje? Daar komt niemand aan, nooit niet! Haar zusje is haar alles, ze mogen haar niks aandoen! Roos raakt in paniek, wat nou als ze haar zusje echt iets aandoen? Mike is gek genoeg om haar in elkaar te slaan, dat weet ze wel. Dan zit er maar niks anders op, ze zal haar mond moeten houden.
Mike haalt een stift tevoorschijn en komt nog dichterbij haar staan. Zijn adem hijgt in haar nek en hij fluistert:,, Zo kan iedereen zien dat je een haas bent’’ Rosa drukt zich zo ver mogelijk achterover wanneer ze de stift steeds dichterbij ziet komen. Plotseling voelt ze een mes tegen haar keel aan drukken. De punt van het mes prikt gemeen in haar keel en Roos voelt de stift tegen haar voorhoofd aan drukken. Daarna laat de jongen achter Roos haar los en rennen Mike en de andere jongen hard weg. Roos holt naar haar fiets en fietst zo hard als ze kan naar huis.
Thuis aangekomen merkt ze dat er gelukkig niemand thuis is en snel rent ze naar de badkamer. Daar ziet ze in koeienletters op haar hoofd het woord HAAS staan. In haar nek zit een klein sneetje waar bloed uit druppelt. Tranen rollen over haar wangen van vernedering en van verdriet. Van woede en van angst, eigenlijk van alle gevoelens die Roos voelt wanneer ze aan Mike denkt. Ze pakt een handdoek, maakt hem nat en begint driftig over haar voorhoofd te wrijven. Ze wrijft steeds harder en harder en uiteindelijk duurt het wel een halfuur voordat de letters helemaal van haar hoofd zijn verdwenen. Over het wondje plakt ze een pleister. Als haar ouders ernaar zullen vragen zal ze wel een smoesje verzinnen, daar trappen ze vast wel in.
Wanneer Roos in bed ligt beseft ze pas echt hoe ellendig ze zich voelt. Hoe vernederd ze zich voelde op het moment dat ze HAAS op haar voorhoofd zag staan. Hoe angstig ze was toen ze het mes tegen haar keel aan voelde. Maar vooral hoe stom ze zichzelf voelde toen ze net niet snel genoeg weg was, wat is ze toch ook een sukkel! Moet ze toch niet iets tegen haar ouders zeggen? Gewoon alles vertellen wat er is gebeurd? Iets doen tegen het pesten dat nu al 3 jaar lang aan de gang is? Nee, dat kan ze niet, want ze weet wat dan de gevolgen zullen zijn. Liever zij dan haar zusje, dat is iets wat zeker is. En met die gedachte valt Roos in slaap.
Maar bij deze actie bleef het natuurlijk niet, er waren nog veel meer vervelende dingen die Mike en zijn vrienden deden. Elke schoolweek is voor Roos een hel. Soms schelden ze haar alleen maar uit. Je zou misschien denken dat dat niet zo heel erg is, het zijn toch alleen maar woorden? Maar die woorden doen Roos juist het meeste pijn van allemaal, maar dat laat ze natuurlijk niet zien want dan zal het alleen nog maar erger worden. Af en toe doen Mike en de twee anderen haar na, ze praten dan heel nasaal en drukken met hun vingers hun neuzen helemaal plat. Een keer heeft Roos gezegd tegen Mike hoe ze zich voelde en dat hij met het pesten moest kappen, maar hij lachte haar gewoon in haar gezicht uit. Vaak vraagt ze zich af of de jongens niet beseffen wat ze heeft. Ze heeft gewoon een hazenlip en daardoor ziet ze er iets anders uit en praat ze wat anders, maar daar kan zij toch niks aan doen? Dat is toch niet haar schuld?
Roos voelt zich steeds rotter en rotter en wordt depressief. Ze heeft geen vriendinnen of vrienden. In haar klas probeert ze vaak contact te zoeken met anderen, maar zij negeren haar dan of doen kortaf. Waarom ze zo doen weet Roos niet, is ze dan echt zo lelijk en stom als Mike zegt?
Op een dag wordt Roos door Mike en zijn vrienden in de fietsenkelder in elkaar geslagen. Ze duwen haar hard tegen de grond en trappen haar in haar maag. Roos krimpt ineen en voelt zich misselijk worden. Ze braakt en Mike en zijn twee vrienden beginnen te lachen. Opeens hoort ze voetstappen op de trap, er komt iemand aan! Mike en zijn vrienden vluchten weg. Roos staat snel op, veegt haar mond af en loopt naar haar fiets. Niemand mag haar zo zien, dit is gewoon te vernederend. Terwijl ze op haar fiets stapt ziet Roos dat degene die ze hoorde op de trap een meisje uit haar klas is. Het meisje kijkt geschrokken naar Roos’s blauwe oog en haar ogen schieten van de kots naar Roos. Wat zal ze doen? Zal ze haar helpen? Maar het meisje buigt haar hoofd en loopt snel naar haar fiets en fietst weg. ,, Zie je nou wel’’ denkt Roos ,,niemand vindt me aardig, ik ben gewoon een verschrikkelijk lelijk monster!’’
Op de fiets voelt Roos zich nog steeds misselijk en heeft ze ongelooflijk veel pijn. In haar hoofd bonkt en bonkt het maar door en ze heeft het gevoel dat ze elk moment kan flauwvallen. Roos trapt harder en harder en ze voelt de wind door haar haren waaien en tranen over haar wangen rollen en in haar shirtje vallen. Roos denkt aan alles wat Mike heeft gedaan om haar leven te verwoesten. Ze denkt aan alle dagen dat ze huilend op de wc op school zat, te bang om de wc uit te komen. Ze denkt aan die ene keer dat Mike haar hazenoren opzette in de klas toen de leraar net weg was en hoe de hele klas haar uitlachte. De hele klas, behalve een meisje. Ze staarde met grote ogen naar Roos en lachte niet. Roos dacht dat ze iets zou doen, maar ze deed niks, helemaal niks. Niemand deed ooit iets en dat kwam gewoon door zichzelf. Ze is gewoon een verschrikkelijk kind, een lelijke haas, een soort Voldemort. Mike heeft gewoon gelijk. Maar plotseling denkt Roos helemaal niks meer. Ze voelt een harde klap, hoort een knal en daarna? Daarna voelt ze helemaal niks meer. Het wordt zwart voor haar ogen. Bloed sijpelt uit haar mond en ze blijft roerloos liggen.
Verzonken in haar droevige gedachten over de pesterijen is Roos de wereld om zich heen vergeten en is ze aangereden door een auto. Ze was op slag dood en heeft gelukkig niet veel pijn geleden. Ze heeft niet veel pijn geleden toen ze dood ging, maar wel heel erg veel pijn geleden de afgelopen drie jaar. Drie jaar vol verdriet en pijn laat ze achter zich en vanaf nu hoeft ze die pijn niet meer te lijden.
Een laatste traan rolt over Roos’s wang. Is dat haar afscheid? Een seintje, een soort symbool van haar verdriet? Ik weet het niet, maar wat ik wel weet is dat ik helemaal niks gedaan heb.
Ik ben Luna en ik ben het meisje dat op de dag van Roos’s dood de fietsenkelder in kwam nadat Roos net in elkaar was geslagen. Ook ben ik het meisje dat in de klas als enige niet mee lachte toen Roos hazenoren op haar hoofd kreeg. Ik wist dat het slecht met Roos ging en ik wist dat ze heel erg werd gepest. Ik vond dat heel erg zielig voor haar, maar ik deed niks, helemaal niks. Niemand deed iets. We waren bang. Bang om zelf ook gepest te worden. Bang om ook Mike’s slachtoffer te worden. Bang om onze monden open te doen. En bang om een ander te helpen. Tegenwoordig is iedereen bang, ook ik. We zeggen wel van niet en we doen alsof we het pesten niet zien en alsof we er niks mee te maken hebben. Maar we hebben er juist heel veel mee te maken. Wij zijn de toeschouwers van het pesten. We doen niks en kijken alleen maar. Laten het maar gebeuren en nemen onszelf voor dat we er toch niks aan kunnen doen.
Maar wat nou als we onze mond wel open zouden trekken? En wat zou er gebeuren als we dat allemaal zouden doen? Dan zijn die pesters opeens helemaal niks meer waard. Niemand die meer om hun pesterijen lacht en ze stoer vindt, niemand meer die de pester dat extra duwtje in de rug geeft om te pesten. Wanneer niemand meer toekijkt maar als we juist allemaal iets tegen het pesten doen zal het stoppen. Wees dus geen toeschouwer, maar durf iemand te helpen, durf iets tegen het pesten te doen, dat zouden we eigenlijk allemaal moeten doen…
Ik wil jullie allemaal hartelijk bedanken voor het lezen van mijn verhaal. Ik hoop dat ik een boodschap heb kunnen achterlaten en dat pesten ooit zal verdwijnen. Zelf heb ik soms ook nooit mijn mond opengetrokken wanneer iemand werd gepest en daar heb ik spijt van. Ik hoop dat we vanaf nu af aan allemaal wel onze mond opentrekken en geen toeschouwer meer zijn maar er alles aan gaan doen om pesten te stoppen, zullen we dat samen afspreken?
Nogmaals hartelijk bedankt voor het lezen!
Triiiiing! De zoemer schelt hard door de gang, de lessen gaan weer beginnen. Snel rent Roos twee trappen op en hijgend komt ze aan bij de dichte deur van haar klaslokaal. Roos is bang en heeft geen zin in deze dag, maar eigenlijk heeft ze geen zin in elke dag. Ze heeft geen zin in de pesterijen van haar klasgenoten en in het nare gevoel in haar buik dat ze dagelijks heeft. Ze haalt even diep adem en stapt de klas binnen. Terwijl ze de deur achter zich dichtdoet voelt ze dat ze wordt bekeken. Ze draait zich om en kijkt recht in de ogen van Mike. Hij kijkt haar doordringend aan en langzaamaan verschijnt er een sluwe grijns op zijn gezicht en de rillingen lopen over Roos’s rug. Snel wendt ze haar blik af en loopt ze naar haar plaats, die is schuin achter Mike. Hij leunt achterover en gaat met zijn stoel op twee poten staan en fluistert over zijn schouder: ,, Hè Platneus, om 4 uur in de fietsenkelder en waag het niet met iemand erover te spreken’’. Daarna gaat hij weer recht zitten en doet alsof er niks gebeurd is. Roos denkt na: zal ze gaan of niet? Ze weet niet precies wat Mike van plan is, maar ze weet wel dat het zeker geen pretje zal gaan worden. Na lang gepiekerd te hebben besluit ze na haar laatste les meteen naar de fietsenkelder te gaan en snel naar huis te fietsen zodat Mike haar lekker niet te pakken krijgt. Dat lijkt haar maar het beste.
Het is 10 voor 4 en Roos rent de les uit. Snel pakt ze haar jas uit haar kluisje, smijt het deurtje met een harde knal dicht en trekt haar jas aan. Ze vergeet de knopen dicht te doen maar dat maakt nu even helemaal niks uit, als ze Mike maar voor is. Ze sprint de trap die naar de fietsenkelder leidt af en komt met een bonk op de grond terecht. ,,Ik moet snel zijn, weg van die Mike, hoe sneller hoe beter’’ spookt het door haar hoofd. Als ze de fietsenkelder inkomt is er gelukkig niemand, Mike dus ook niet. Roos rent naar haar fiets, hangt haar tas aan het stuur en probeert de sleutel in het slot te steken. Het lukt niet, hoe kan dat nou? Roos murmelt nog wat met haar sleutel in het slot en ze wordt steeds zenuwachtiger, wat nou als Mike binnenkomt? Opeens ziet ze dat ze de verkeerde sleutel in het slot probeert te wringen en snel haalt ze uit haar tas de goede sleutel. Daarna stapt ze op haar fiets en fietst ze snel weg.
Wanneer ze bijna de fietsenkelder uit is wordt haar fiets plotseling hard naar achteren getrokken. Roos’s maag knalt tegen haar stuur, maar die pijn voelt ze niet eens, ze voelt alleen maar angst, want ze weet dat het te laat is. Roos ziet niks, een vriend van Mike, of Mike zelf wel misschien, heeft zijn handen voor haar ogen. Ze hoort haar fiets op de grond kletteren en er wordt hard tegen haar rug geduwd. Roos struikelt over haar eigen voeten, maar ze staat snel weer op en probeert zich los te rukken uit de stevige greep van degene achter haar, maar ze wordt alleen nog maar harder vastgegrepen. Dan stopt het duwen en ziet ze weer licht. Roos knippert met haar ogen en ze ziet Mike voor zich staan. Eerst bekijkt hij haar van top tot teen en daarna begint hij te grijnzen. Altijd maar dat grijnzen dat Roos zo’n akelig gevoel geeft. Dat gemene gegrijns waarbij Mike’s ogen glimmen. En dan begint Mike haar uit te schelden. Platneus, Voldemort, haas, misbaksel, hoer, nerd, kutkind … allemaal van die soort woorden. Daarna begint hij te dreigen. Als ze ook maar iets doorlult slaan ze haar zusje in elkaar. ,, We slaan haar helemaal bont en blauw en misschien wel gehandicapt, of nee nog leuker …. misschien zelfs wel dood’’ fluistert hij in haar oor. Haar zusje? Daar komt niemand aan, nooit niet! Haar zusje is haar alles, ze mogen haar niks aandoen! Roos raakt in paniek, wat nou als ze haar zusje echt iets aandoen? Mike is gek genoeg om haar in elkaar te slaan, dat weet ze wel. Dan zit er maar niks anders op, ze zal haar mond moeten houden.
Mike haalt een stift tevoorschijn en komt nog dichterbij haar staan. Zijn adem hijgt in haar nek en hij fluistert:,, Zo kan iedereen zien dat je een haas bent’’ Rosa drukt zich zo ver mogelijk achterover wanneer ze de stift steeds dichterbij ziet komen. Plotseling voelt ze een mes tegen haar keel aan drukken. De punt van het mes prikt gemeen in haar keel en Roos voelt de stift tegen haar voorhoofd aan drukken. Daarna laat de jongen achter Roos haar los en rennen Mike en de andere jongen hard weg. Roos holt naar haar fiets en fietst zo hard als ze kan naar huis.
Thuis aangekomen merkt ze dat er gelukkig niemand thuis is en snel rent ze naar de badkamer. Daar ziet ze in koeienletters op haar hoofd het woord HAAS staan. In haar nek zit een klein sneetje waar bloed uit druppelt. Tranen rollen over haar wangen van vernedering en van verdriet. Van woede en van angst, eigenlijk van alle gevoelens die Roos voelt wanneer ze aan Mike denkt. Ze pakt een handdoek, maakt hem nat en begint driftig over haar voorhoofd te wrijven. Ze wrijft steeds harder en harder en uiteindelijk duurt het wel een halfuur voordat de letters helemaal van haar hoofd zijn verdwenen. Over het wondje plakt ze een pleister. Als haar ouders ernaar zullen vragen zal ze wel een smoesje verzinnen, daar trappen ze vast wel in.
Wanneer Roos in bed ligt beseft ze pas echt hoe ellendig ze zich voelt. Hoe vernederd ze zich voelde op het moment dat ze HAAS op haar voorhoofd zag staan. Hoe angstig ze was toen ze het mes tegen haar keel aan voelde. Maar vooral hoe stom ze zichzelf voelde toen ze net niet snel genoeg weg was, wat is ze toch ook een sukkel! Moet ze toch niet iets tegen haar ouders zeggen? Gewoon alles vertellen wat er is gebeurd? Iets doen tegen het pesten dat nu al 3 jaar lang aan de gang is? Nee, dat kan ze niet, want ze weet wat dan de gevolgen zullen zijn. Liever zij dan haar zusje, dat is iets wat zeker is. En met die gedachte valt Roos in slaap.
Maar bij deze actie bleef het natuurlijk niet, er waren nog veel meer vervelende dingen die Mike en zijn vrienden deden. Elke schoolweek is voor Roos een hel. Soms schelden ze haar alleen maar uit. Je zou misschien denken dat dat niet zo heel erg is, het zijn toch alleen maar woorden? Maar die woorden doen Roos juist het meeste pijn van allemaal, maar dat laat ze natuurlijk niet zien want dan zal het alleen nog maar erger worden. Af en toe doen Mike en de twee anderen haar na, ze praten dan heel nasaal en drukken met hun vingers hun neuzen helemaal plat. Een keer heeft Roos gezegd tegen Mike hoe ze zich voelde en dat hij met het pesten moest kappen, maar hij lachte haar gewoon in haar gezicht uit. Vaak vraagt ze zich af of de jongens niet beseffen wat ze heeft. Ze heeft gewoon een hazenlip en daardoor ziet ze er iets anders uit en praat ze wat anders, maar daar kan zij toch niks aan doen? Dat is toch niet haar schuld?
Roos voelt zich steeds rotter en rotter en wordt depressief. Ze heeft geen vriendinnen of vrienden. In haar klas probeert ze vaak contact te zoeken met anderen, maar zij negeren haar dan of doen kortaf. Waarom ze zo doen weet Roos niet, is ze dan echt zo lelijk en stom als Mike zegt?
Op een dag wordt Roos door Mike en zijn vrienden in de fietsenkelder in elkaar geslagen. Ze duwen haar hard tegen de grond en trappen haar in haar maag. Roos krimpt ineen en voelt zich misselijk worden. Ze braakt en Mike en zijn twee vrienden beginnen te lachen. Opeens hoort ze voetstappen op de trap, er komt iemand aan! Mike en zijn vrienden vluchten weg. Roos staat snel op, veegt haar mond af en loopt naar haar fiets. Niemand mag haar zo zien, dit is gewoon te vernederend. Terwijl ze op haar fiets stapt ziet Roos dat degene die ze hoorde op de trap een meisje uit haar klas is. Het meisje kijkt geschrokken naar Roos’s blauwe oog en haar ogen schieten van de kots naar Roos. Wat zal ze doen? Zal ze haar helpen? Maar het meisje buigt haar hoofd en loopt snel naar haar fiets en fietst weg. ,, Zie je nou wel’’ denkt Roos ,,niemand vindt me aardig, ik ben gewoon een verschrikkelijk lelijk monster!’’
Op de fiets voelt Roos zich nog steeds misselijk en heeft ze ongelooflijk veel pijn. In haar hoofd bonkt en bonkt het maar door en ze heeft het gevoel dat ze elk moment kan flauwvallen. Roos trapt harder en harder en ze voelt de wind door haar haren waaien en tranen over haar wangen rollen en in haar shirtje vallen. Roos denkt aan alles wat Mike heeft gedaan om haar leven te verwoesten. Ze denkt aan alle dagen dat ze huilend op de wc op school zat, te bang om de wc uit te komen. Ze denkt aan die ene keer dat Mike haar hazenoren opzette in de klas toen de leraar net weg was en hoe de hele klas haar uitlachte. De hele klas, behalve een meisje. Ze staarde met grote ogen naar Roos en lachte niet. Roos dacht dat ze iets zou doen, maar ze deed niks, helemaal niks. Niemand deed ooit iets en dat kwam gewoon door zichzelf. Ze is gewoon een verschrikkelijk kind, een lelijke haas, een soort Voldemort. Mike heeft gewoon gelijk. Maar plotseling denkt Roos helemaal niks meer. Ze voelt een harde klap, hoort een knal en daarna? Daarna voelt ze helemaal niks meer. Het wordt zwart voor haar ogen. Bloed sijpelt uit haar mond en ze blijft roerloos liggen.
Verzonken in haar droevige gedachten over de pesterijen is Roos de wereld om zich heen vergeten en is ze aangereden door een auto. Ze was op slag dood en heeft gelukkig niet veel pijn geleden. Ze heeft niet veel pijn geleden toen ze dood ging, maar wel heel erg veel pijn geleden de afgelopen drie jaar. Drie jaar vol verdriet en pijn laat ze achter zich en vanaf nu hoeft ze die pijn niet meer te lijden.
Een laatste traan rolt over Roos’s wang. Is dat haar afscheid? Een seintje, een soort symbool van haar verdriet? Ik weet het niet, maar wat ik wel weet is dat ik helemaal niks gedaan heb.
Ik ben Luna en ik ben het meisje dat op de dag van Roos’s dood de fietsenkelder in kwam nadat Roos net in elkaar was geslagen. Ook ben ik het meisje dat in de klas als enige niet mee lachte toen Roos hazenoren op haar hoofd kreeg. Ik wist dat het slecht met Roos ging en ik wist dat ze heel erg werd gepest. Ik vond dat heel erg zielig voor haar, maar ik deed niks, helemaal niks. Niemand deed iets. We waren bang. Bang om zelf ook gepest te worden. Bang om ook Mike’s slachtoffer te worden. Bang om onze monden open te doen. En bang om een ander te helpen. Tegenwoordig is iedereen bang, ook ik. We zeggen wel van niet en we doen alsof we het pesten niet zien en alsof we er niks mee te maken hebben. Maar we hebben er juist heel veel mee te maken. Wij zijn de toeschouwers van het pesten. We doen niks en kijken alleen maar. Laten het maar gebeuren en nemen onszelf voor dat we er toch niks aan kunnen doen.
Maar wat nou als we onze mond wel open zouden trekken? En wat zou er gebeuren als we dat allemaal zouden doen? Dan zijn die pesters opeens helemaal niks meer waard. Niemand die meer om hun pesterijen lacht en ze stoer vindt, niemand meer die de pester dat extra duwtje in de rug geeft om te pesten. Wanneer niemand meer toekijkt maar als we juist allemaal iets tegen het pesten doen zal het stoppen. Wees dus geen toeschouwer, maar durf iemand te helpen, durf iets tegen het pesten te doen, dat zouden we eigenlijk allemaal moeten doen…
Ik wil jullie allemaal hartelijk bedanken voor het lezen van mijn verhaal. Ik hoop dat ik een boodschap heb kunnen achterlaten en dat pesten ooit zal verdwijnen. Zelf heb ik soms ook nooit mijn mond opengetrokken wanneer iemand werd gepest en daar heb ik spijt van. Ik hoop dat we vanaf nu af aan allemaal wel onze mond opentrekken en geen toeschouwer meer zijn maar er alles aan gaan doen om pesten te stoppen, zullen we dat samen afspreken?
Nogmaals hartelijk bedankt voor het lezen!